Gebrandschilderd vensterglas kan een schat aan informatie leveren, afhankelijk van de grote van het fragment en het type afbeelding. Onderstaand enkele tips:
Rand
Over het algemeen zijn er twee typen randen:
- De gegruizelde rand is middels een gruizelijzer vormgegeven. Het lijkt erop dat de rand wat afgeknabbeld is. Er zijn allemaal zeer kleine boogvormige hapjes uitgebroken.
- De gesneden rand is middels een diamantsnijder vormgegeven. Het geeft een relatief strakke rand. Parallel aan deze rand zijn soms krassen waarneembaar. Vanaf circa de tweede helft van de 17de eeuw komt de diamantsnijder steeds meer in zwang. Over het algemeen kunnen we stellen dat vensterglas met een gesneden rand vanaf 1650 dateert.
Nota bene, een glazenier die gebruik maakte van een gruizelijzer gebruikte wel een scherp voorwerp om de glasplaat in grove stukken te verdelen. Over het algemeen worden deze stukken vervolgend netjes gegruizeld om exact de juiste vorm te verkrijgen. Maar dit was niet altijd noodzakelijk. Soms was zo’n ruwgesneden rand voldoende. Een dergelijke rand lijkt dus diamantgesneden maar is dat niet. Bovendien blijft ook na 1650 het gruizelijzer in gebruik wanneer fragmenten nog iets nabewerkt dienen te worden.
Kleur
Het kleurenspectrum wordt steeds verder uitgebreid. De soort verf geeft een indicatie voor de datering van het materiaal:
- Het oudste gebrandschilderde vensterglas maakt gebruik van contourverf. Het betreft zwarte verf waarmee de lijnen zijn beschilderd. Kleur wordt gerealiseerd door gekleurde glasplaten te gebruiken
- Zilvergeel, ontstaat door een chemische reactie tussen zilver en het glas. De kleur zit in het glas. Het glas blijft daarom aan beide zijdes glimmen, al kan het zijn dat het glas wel wat verweerd is ter plaatse van het zilvergeel (vanaf 1300)
- Jean Cousinrood (ook wel Sanguine-rood), geeft een licht rossige (vlees)kleur die bijvoorbeeld gebruikt werd voor het blosje op de wangen. Er ontstaat discussie over de datering van deze verf; maar waarschijnlijk begon het gebruik hiervan tussen 1350 – 1450.
- Emailverf is een gekleurd glaspoeder in de kleuren blauw, groen, paars, grijs en bruin. De verf ligt op het glas waardoor het glas iets minder doorschijnend wordt. Het heeft de neiging om redelijk snel te gaan schilferen (vanaf 1550).
Vorm
Over het algemeen bestond een glas-in-loodraam uit een redelijk gestandaardiseerd patroon, namelijk uit een
- Ruitpatroon. Veel voorkomend patroon voor glas-in-loodramen vanaf de 14de eeuw. Het betrof meetkundige ruiten met een breedte van 8,3 – 9,0 cm en een hoogte van 10,5 – 12,5 cm. Een venster werd geheel opgevuld door ruiten. In sommige gevallen is er langs alle randen een strook aanwezig met dunne al dan niet gekleurde rechthoekige kalibers (breekruitjes).
- Rechthoeken. Dit patroon wordt gerelateerd aan de opkomst van het cilinderglas in het begin van de 16de eeuw. Uit deze rechthoekige glasplaten kon gemakkelijk grotere rechthoekige stukken worden gesneden.
- Vier-zes-achtkantpatroon. Dit patroon komt voor in de 16de – 17de eeuw en bestaat uit een rechthoek/ vierkant dat wordt omringd door zeshoekige fragmenten. Deze kwam zowel recht (zie onderstaande afbeelding) als overhoeks voor.
- Cirkelvormig patroon. Voor dit patroon werd gebruik gemaakt van ‘Butzen/Tellerscheiben’, ronde kalibers die per stuk door de glasblazer werden vervaardigd. Het zijn zodoende complete ‘glasplaatjes’. Tussen de Butzen werden vierhoekige fragmenten geplaatst.
De bovenzijde van het venster bevatte in sommige gevallen een sierrand bestaande uit cirkel- en/ of spitsboogjes waarin dit patroon ietwat werd doorbroken. (Voor een overzicht van sierranden zie Janse, H., 1987. Glas-in-lood. Restauratievademecum 01.)
Naast de standaardpatronen waren soms zeer ingewikkelde patronen in gebruik. Dit betrof bijvoorbeeld een patroon met gevlochten banden die aandoen als een Keltische knoop tot ster of bloempatronen die herhaaldelijk in een venster voorkwamen.
Stijl
Dit stijl van de afbeelding geeft een goede indicatie voor de datering van het glas. Een uitgebreide uiteenzetting van de verscheidene stijlen en dateringen volgt op een later moment. Heel summier geldt de volgende ontwikkeling:
- 13de – 14de eeuw. Monochrome afbeeldingen die met contourverf en in grisaille zijn opgezet. Het betreffen (semi)florale decoraties, eenvoudige geometrische motieven of een combinaties van beide.
- 14de – 15de eeuw. Meer complexe geometrische voorstellingen. Daarnaast zijn steeds meer teksten en figuratieve versieringsmotieven zijn zichtbaar.
- 1430 – 1500. Een flamboyante, gotische stijl, die vrijer en uitbundiger oogt. De schilderingen worden in meer kleuren opgezet dan voorheen
- Vanaf circa 1500. Versieringen zijn geïnspireerd op de Renaissance. Schilderingen zijn in een nog vrijere stijl geschilderd. Daarnaast ontstaat er meer variëteit in hetgeen dat wordt afgebeeld. Er wordt meer gebruikgemaakt van perspectief, architectuur, arabeske elementen (ritmische patronen die zich herhalen) en fantasiefiguren; uitbundige afbeeldingen met bloemen en vruchten. Mensen en dieren worden natuurlijker weergegeven. Daarnaast krijgt de uitdrukking op het menselijk gezicht een steeds grotere rol. De kleuren worden soms benadrukt door slijp/graveertechniek.